Hongerwinter ’44-’45
Je hebt geen honger, hooguit trek!
Nederlandse huishoudens gooien gemiddeld 34,3kg eetbaar voedsel per jaar weg (Voedingscentrum 2019). Iets wat slachtoffers van de hongerwinter van ’44 niet kunnen bevatten. Lees de ervaringen van Thea (85) over deze nauwelijks nog voor te stellen tijd en welke rol die nog steeds spelen in haar leven.
Kind van een groenteboer
Ze was 8, woonde in Den Haag en was de middelste van 7 kinderen. Haar vader was groenteboer en liep met de handkar vol verse aardappelen, groenten en fruit van deur tot deur. Af en toe mocht ze met hem mee. Totdat de hongerwinter begon en voedsel ineens niet meer voorhanden was.
Met haar 85 jaar is Thea onderdeel van een steeds kleiner wordende groep die nog heel bewust de Tweede Wereldoorlog heeft meegemaakt, inclusief de Hongerwinter van ’44-’45. Haar geheugen laat haar tegenwoordig af en toe in de steek, maar die winter kan ze zich nog goed herinneren. Het zuiden van Nederland was bevrijd, het westen en noorden waren nog bezet door het Duitse leger. Het was een uitzonderlijk strenge winter met grote schaarste aan voedsel en aan brandstof, met name in de grote steden van West-Nederland.
De deurbel gaat. Moeizaam staat ze op en schuifelt, steunend op haar rollator, naar de deur. Een bezorger overhandigt haar een stapeltje gesealde drievaksschaaltjes met haar maaltijden voor deze week. Een luxe waar ze nog dagelijks van kan genieten.
Gaarkeukens en alternatieven
Het beetje eten dat er nog was, was op de bon. Eénmaal per dag mocht je die inleveren in de gaarkeukens. Dan stond ze samen met een van haar oudere zussen te wachten in lange wachtrijen en ijzige kou. Op vertoon van die bonnen kregen ze waterige stampot of soep van aardappelschillen mee. Ze vond het iedere keer weer spannend wat ze in het meegebrachte pannetje kregen. De mensen achter de hoge pannen met eten vroegen altijd om hoeveel personen het ging. Dat bepaalde het aantal schepjes dat je kreeg.
Het eten was vaak van slechte kwaliteit en weinig voedzaam. Ook had je nooit de garantie dat er genoeg was voor iedereen, want de rantsoenen wisselden per week en waren afhankelijk van wat er voor handen was. Naast het voedsel via de gaarkeukens zochten haar ouders naar alternatieven en vonden die in bloembollen en suikerbieten. Die waren niet echt lekker, maar ze was blij dat ze in ieder geval iets te eten had. Ze wist van haar vriendinnetjes dat er ook mensen waren die honden en katten aten, maar die heeft ze zelf gelukkig nooit hoeven eten.
Hout sprokkelen
Thuis moesten ze het opgehaalde of gevonden voedsel nog opwarmen of klaarmaken. Gas en elektra waren nauwelijks voorhanden. Er was dus geen licht, geen verwarming en geen normale gelegenheid om te koken. Dat betekende uren buiten zoeken naar takjes en ander hout om het eten enigszins eetbaar te maken. Kon je geen hout vinden, dan kapten mensen zelfs illegaal bomen. Alles om maar wat warmte en/of eten te krijgen. Haar vader was erg goed in het vinden van hout, waardoor ze wat warmte hadden om te koken. En als er niet gekookt werd, zaten ze met zijn allen om dezelfde houtkachel om een beetje warm te blijven. Met een knijpkat of met een restje kaars hadden ze een beetje licht maar ze gingen vooral vroeg naar bed. En door de avondklok konden ze toch na 20.00u niet meer naar buiten.
Bedelen en hongertochten
Om zoveel mogelijk wat aan de honger te doen stuurden haar ouders haar iedere ochtend naar de welgesteldere buurten. Daar moest ze aanbellen en om boterhammen bedelen. Ze mocht niet eerder thuiskomen dan dat ze minimaal twee boterhammen bij elkaar had gebedeld. Vreselijk vond ze dat, maar soms kregen ze inderdaad een of twee boterhammen van iemand. Ze herinnert zich er zelfs een keer vier. Maar regelmatig werden ze ook weggejaagd of uigescholden. Gelukkig had ze dan haar grotere zussen bij zich die haar beschermden en daar wat van zeiden.
Haar vader was één van de mensen die men ‘hongertrekkers’ was gaan noemen. Samen met zijn zwager liep hij met zijn handkar een aantal keren vanuit Den Haag naar de achterhoek. Daar probeerden zij linnen, textiel en andere waardevolle spullen voor voedsel te ruilen. Een zogenaamde ‘hongertocht’. Dat moet niet makkelijk geweest. Het loonde wel, want ze herinnert zich vooral nog het verrukkelijke verse eten dat hij mee terug nam.
Ze drukt op de knop om het deurtje open te maken en zet haar schaaltje met eten voor die avond in de magnetron. Doperwtjes met worteltjes, pommes duchesse en een visragout is het vandaag. Ze vindt het prima. Ze lust alles. Wel een halve portie, want een hele is te veel en ze wil niets weg hoeven gooien.
Wittebrood en bleekneusje
Het einde van de hongerwinter kondigde zich aan toen het Rode Kruis uit Zweden Wittebrood bracht. Dat weet ze nog goed, net als de evacuatieacties van de kerk. Samen met ca. 40.000 andere ondervoede stadskinderen werd ze uitgezonden en onder gebracht bij vreemde gezinnen om aan te sterken. Bleekneusjes werden ze genoemd. Ze werd met haar 8 jaar eerst een paar weken bij een bakkersgezin geplaatst in Castricum. Ze at daar op de eerste dag meer brood dan ze in lange tijd had gezien. Zoveel zelfs dat de bakkersvrouw uiteindelijk zei dat ze maar moest stoppen omdat dit toch ook niet goed kon zijn.
Daarna ging ze naar een gezin in Sas van Gent. De man van dat gezin was grossier. Hij zal echt veel verschillende dingen in zijn assortiment hebben gehad, maar ze herinnert ze zich vooral de grote hoeveelheden en verschillende soorten snoepjes nog .
Haar jongere zusje ging naar een echtpaar in Merkelbeek- Douvergenhout diep in Limburg, die ze tante Lenie en oom Jan noemde. Zij een Limburgse huisvrouw, hij, hoe kan het ook anders, een mijnwerker. Toen ze voor de derde keer uitgezonden werden, mocht ze met haar zusje mee naar dit lieve, kinderloze stel. Samen hebben ze daar flink wat tijd doorgebracht. Ver na de oorlog, tot aan hun dood, is ze deze lieve mensen blijven bezoeken. Eerst alleen met haar zusje, later samen met haar man en uiteindelijk ook met haar eigen kinderen.
Gevolgen in het heden
Dat deze periode van ondervoeding een grote stempel op haar leven is gaan drukken bleek toen ze met 12 jaar de Engelse ziekte kreeg. Een botaandoening die ontstaat door een tekort aan vitamine D en Calcium en veel voorkwam bij kinderen die de hongerwinter hadden meegemaakt. Ze lag 6 weken in een sanatorium in Kijkduin om aan te sterken. Ze merkt het nog steeds aan haar ietwat X-achtige benen en aan de stijfheid van haar gewrichten die ze haar hele leven gehouden heeft.
Volgens haar kinderen zie je het ook nog aan de manier waarop ze tot aan de dag van vandaag met eten om gaat. Ze kan nog steeds geen eten weggooien en koopt in de supermarkt alles met een afgeprijsde sticker. In een restaurant eet ze haar bord leeg, ook al is het te veel. Vroeger mocht ze ook niets laten staan of zeggen dat je iets niet lekker vond. Dat deed je ook niet. Je was veel te blij dat je wat te eten had. Een gevleugelde uitspraak van haar waarmee ze haar kinderen antwoordde als ze riepen dat ze honger hadden was: “Je hebt geen honger, hooguit trek!” Haar kinderen en zelfs haar kleinkind, durven vandaag de dag nog steeds niet te zeggen dat ze honger hebben.
Er verspreidt zich een heerlijke geur door haar huis en na een luide ‘ping’ is haar eten klaar. Ze plaatst het op de tray van haar rollator en schuifelt terug naar haar stoel. De tijden zijn totaal veranderd sinds WOII en van een hongerwinter zal niet snel meer sprake zijn. Maar dat wil niet zeggen dat ze het vergeten is. Met veel smaak, aandacht en waardering begint ze te eten
Oorzaken Hongerwinter ‘44
Tijdens de hongerwinter zijn 20.000 tot 30.000 mensen overleden aan honger of kou. De voornaamste aanleiding van de schaarste van voedsel en brandstof tijdens deze winter was de algemene spoorwegstaking die de Nederlandse regering afgekondigd had. Dit ter ondersteuning van de geallieerde luchtlandingsoperatie ‘Market Garden’ in september ’44. Het gevolg van deze beslissing was dat er geen transport van steenkool uit de Limburgse mijnen naar West-Nederland meer mogelijk was.
Daarbij reageerde de Duitse bezetter op deze staking met represailles en blokkeerde al het vervoer van voedsel naar het westen van ons land. Zo waren er blokkades bij de Afsluitdijk, de bruggen over de IJssel en de Friese/Overijsselse IJsselmeerhavens. Transportvergunningen werden niet meer afgegeven waardoor vervoer over land ook niet meer mogelijk was. En door de extreme kou in december en januari van deze winter vroren ook de rivieren en het IJsselmeer dicht. Het westen van Nederland was hierdoor volledig afgesloten van alle mogelijke voedsel en hulpgoederen, brandstof, kleding en medicamenten (Bron: tweedewereldoorlog.nl).